9.6.1 Komma Copy

Mensen denken weleens dat een kommaatje meer of minder een kwestie van smaak is, maar dat is beslist niet zo. Door een komma kan een zin een volledig andere betekenis krijgen. Vergelijk de volgende twee zinnen maar eens:

Hij stuurde een kaart naar Karin, zijn vriendin, en zijn zus.
Hij stuurde een kaart naar Karin, zijn vriendin en zijn zus.

In de eerste zin is Karin zijn vriendin en krijgen twee personen een kaart. In de tweede zin is Karin niet zijn vriendin en krijgen drie personen een kaart.

Komma’s zijn belangrijke leestekens, omdat ze de structuur van een zin aangeven en daarmee de betekenis. In het algemeen kun je zeggen dat je een komma zet op de plaats waar je een korte pauze hoort. Als je een goed gevoel voor zinsritme hebt, kom je met deze regel een heel eind. Kijk maar naar de twee voorbeeldzinnen hiervoor. In de eerste zin is er een korte pauze na vriendin en in de tweede zin niet.

Naast deze pauzeregel bestaan de volgende richtlijnen voor het zetten van komma’s:

1. Voor en na bijvoeglijke bijzinnen.
Voor een beperkende bijvoeglijke bijzin hoort geen komma te staan. Voor een uitbreidende bijvoeglijke bijzin zet je wel een komma. Na bijvoeglijke bijzinnen staat er altijd een komma.

Vergelijk de volgende twee zinnen:

Sinaasappels die nog niet helemaal oranje zijn, kun je maar beter niet eten.
Sinaasappels, die veel vitamine C bevatten, zijn gezond.

Beide zinnen hebben een bijvoeglijke bijzin: die nog niet helemaal oranje zijn en die veel vitamine C bevatten. In de eerste zin kun je deze bijvoeglijke bijzin niet weglaten. De zin geldt immers niet voor alle sinaasappels. Omdat je de zin niet kunt weglaten, is er geen pauze voor die en zet je daar dus geen komma. Je leest de zin in één keer door tot zijn. Het gaat hier om een beperkende bijvoeglijke bijzin. De bijzin perkt de groep sinaasappels in.

In de tweede zin kun je de bijvoeglijke bijzin wél weglaten. Deze bijzin geldt voor alle sinaasappels. Omdat je de bijzin kunt weglaten, is er een pauze voor die en zet je daar een komma. Dit type bijzin noemen we een uitbreidende bijvoeglijke bijzin. De bijzin breidt de informatie over de sinaasappels uit.

Voor beide soorten bijzinnen geldt dat ze eindigen met een komma. In beide zinnen hoor je een pauze na de bijvoeglijke bijzin.

De komma’s bij dit soort bijvoeglijke bijzinnen zijn belangrijk. Ze hebben immers invloed op de betekenis van een zin. Ga hier dus zorgvuldig mee om.

2. Tussen twee werkwoorden die niet bij elkaar horen.
Als twee werkwoorden in een zin naast elkaar staan, horen ze soms bij elkaar en soms niet. Ze horen bij elkaar als ze allebei in dezelfde hoofdzin of bijzin staan. Ze horen niet bij elkaar als het ene werkwoord in de hoofdzin staat en het andere in de bijzin. Dan zet je een komma tussen de twee werkwoorden. Kijk maar naar de volgende voorbeeldzin:

Zodra je in je nieuwe huis bent gaan wonen, wordt het tijd voor een housewarmingparty.

Het werkwoord wonen hoort bij de bijzin en wordt hoort bij de hoofdzin.

3. Voor bijzinnen die beginnen met voegwoorden zoals maar, omdat, terwijl of nadat.
Voor bijzinnen die beginnen met een voegwoord, zet je een komma als je een korte pauze hoort. Dit is in verreweg de meeste zinnen het geval. Alleen als de hoofdzin heel kort is, lees je de zin in één keer door. Vergelijk:

We vertrekken zodra de zon opkomt.
We vertrekken naar Duitsland voor een reisje langs de Rijn, zodra de zon opkomt.

4. Na een bijzin als een zin daarmee begint.
Als een zin begint met een bijzin, volgt er een komma na deze bijzin:

Omdat het de hoogste tijd wordt voor een kopje koffie, besluiten we het restaurant binnen te lopen.

5. Voor en na tussenzinnen, woordgroepen en bijstellingen.
Als een hoofdzin wordt onderbroken door een andere zin, een woordgroep of een bijstelling, zetten we voor en na deze onderbreking een komma:

De kinderen werden, ook al viel het hele land over de staatssecretaris heen, het land uitgezet.
De ministers werden, ongeacht het late tijdstip, bestookt met vragen.
Het oudste kamerlid, Nico van Puffelen, was als eerste aanwezig.

In de laatste zin bestaat de bijstelling uit de naam Nico van Puffelen. Een bijstelling is een toelichting op een naam of zelfstandig naamwoord, die daar direct achter staat.

6. Na zinsinleiders zoals echter, helaas, immers en stel.
Soms begint een zin met een woord dat de zin inleidt. Na dit soort zinsinleiders gebruiken we een komma als je bij hardop lezen een pauze hoort:

Echter, het probleem bleek veel groter te zijn dan verwacht.

Als deze woorden midden in de zin staan, volgt er geen komma:

Het probleem bleek echter veel groter te zijn dan verwacht.

Na zinsinleiders die iets aankondigen, zoals kortom, dat wil zeggen, concluderend en samenvattend mag ook een dubbele punt worden gezet.

7. Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden.
Bijvoeglijke naamwoorden zijn gelijkwaardig aan elkaar als je ze van plaats kunt verwisselen. Als dat zo is, zet je er een komma tussen. Als ze niet-gelijkwaardig zijn, hoort er geen komma tussen te staan:

Op straat lag een rood, verfrommeld papiertje.
Op straat lag een verfrommeld, rood papiertje.
Op straat lag een rood plastic tasje.
*Op straat lag een plastic rood tasje.

De bijvoeglijke naamwoorden rood en verfrommeld kun je gemakkelijk van plaats verwisselen. Bij rood en plastic ligt dat minder voor de hand, omdat plastic een inherente eigenschap van het tasje uitdrukt. Daarom hoort plastic zo dicht mogelijk bij het zelfstandig naamwoord te staan.