In het algemeen schrijf je aardrijkskundige namen met een hoofdletter. Het gaat immers om eigennamen. Als aardrijkskundige namen uit meer delen bestaan, komen er soms streepjes tussen die delen. De precieze regels voor de hoofdletters en streepjes zijn als volgt:
1. Alle aardrijkskundige namen krijgen een hoofdletter. Dat geldt ook voor afleidingen en samenstellingen, zoals Italiaanse kaas, Oost-Groningse koek, Latijns-Amerikaanse dans en Ruslandkenner.
2. Tussen de delen van samengestelde aardrijkskundige namen komt een streepje:
3. Woorden die van een aardrijkskundige naam zijn afgeleid (soortnamen), krijgen een kleine letter:
4. Aardrijkskundige namen met een spatie houden die spatie in afleidingen en samenstellingen: een New Yorkse straat, een Costa Ricabezoeker.
5. Windstreken schrijf je met een kleine letter: het noorden, oosten, zuiden en westen van Nederland, noordwesten, zuidoosten. Ook afleidingen en samenstellingen krijgen een kleine letter: westers, oosters, noorderlicht, etc.
Maar als je een geografisch, economisch of politiek gebied bedoelt, gebruik je een hoofdletter: de regeringen van Oost en West, de Oost-Westverhoudingen, het Verre Oosten, het Hoge Noorden. Deze woorden worden dan als een soort van aardrijkskundige namen beschouwd.
Niet-officiële namen van specifieke gebieden schrijf je met een hoofdletter: de Randstad, het Groene Hart.
6. Namen van bevolkingsgroepen krijgen een hoofdletter: Fransen, Italianen, Kozakken, Roma, Joden, Bosjesmannen, Eskimo’s.
Rassen of overkoepelende termen voor meer specifieke etnische groepen schrijf je met een kleine letter: ariër, blanke, yankee, indiaan, zigeuner.
7. Namen van talen en dialecten krijgen een hoofdletter: het Frans, Poldernederlands, Zuid-Nederlands, Oudgrieks. De hoofdletters gelden ook voor afleidingen van taal- en dialectnamen: Franstalig of Italiaanssprekend.
Maar bij een denigrerende betekenis komt er een kleine letter: steenkolenengels, visserslatijn.