Bij een combinatie van een voorzetsel en/of bijwoord en een zelfstandig naamwoord moet je bekijken of het zelfstandig naamwoord wel of niet achter het voorzetsel staat:
a. Zelfstandig naamwoord staat achter het voorzetsel: combinaties los
Als het voorzetsel hoort bij het zelfstandig naamwoord dat erachter staat, komt het voorzetsel los te staan van het voorafgaande voorzetsel:
Ik vond het boek onder in de boekenkast.
Hij stond daar voor het raam naar buiten te staren.
Het nieuwe adres stond boven in de brief.
In het eerste voorbeeld hoort het voorzetsel in bij het zelfstandig naamwoord de boekenkast. Het is immers in de boekenkast. Dan zet je in niet vast aan het voorzetsel dat ervoor staat (onder).
b. Zelfstandig naamwoord staat niet achter het voorzetsel: combinaties vast
Als het voorzetsel niet gevolgd wordt door een bijbehorend zelfstandig naamwoord, komt het voorzetsel vast te staan aan het ervoor staande voorzetsel of bijwoord:
Ik vond het boek onderin.
Hij stond daarvoor.
Het stond bovenin.
In het eerste voorbeeld hoort in niet bij een zelfstandig naamwoord. Daardoor komt het vast te staan aan het voorzetsel onder, dat ervoor staat.